'Vanavond hebben we alleen matses'

 

 

Sederavond in Bergen-Belsen:

 

Enkele weken voor Pesach vormden ongeveer zeventig joden in de afdeling voor buitenlandse staatsburgers in Bergen-Belsen een groep. De meesten van hen waren Chassidische joden die vanuit het getto van Bochnia in het kamp waren beland.

 

De meerderheid van de mensen die met transporten uit Bochnia waren meegekomen bezat Zuidamerikaanse paspoorten; enkelen hadden Britse papieren uit Erets Jisraeel.

Zij vormden een groep om bloem te gaan vragen voor het bakken van matses ter ere van het naderende pesachfeest.

Zij richtten hun op papier gesteld verzoek aan de kampcommandant met het voorstel dat zij, in plaats van hun dagelijkse portie brood, bloem zouden krijgen waarvan ze matses zouden bakken. Op deze wijze zouden ze de voedselvoorraden van het kamp niet aantasten. Elk van de zeventig mensen ondertekende de petitie en de Rabbi van Bluzhov, Rabbi Israël Spira, een oudgediende in Bergen-Belsen, werd gekozen tot woordvoerder van de groep. Adolf Haas, de kampcommandant, las de petitie aandachtig, keek vervolgens naar de rabbi met duidelijke minachting en spot. 'Ik zal het verzoek naar Berlijn doorsturen,' zei hij na een lang stilzwijgen, terwijl hij nonchalant met zijn revolver speelde, 'en we zullen handelen volgens hun instructies.

 

2 De dagen verstreken en er kwam geen antwoord uit Berlijn. Met iedere dag die verstreek werden de ondertekenaars van de petitie somberder. Sommigen waren ervan overtuigd dat zij een grove fout hadden begaan door de petitie te tekenen, want door dit te doen scheidden zij zich af van de overige gevangenen en ondertekenden zij waarschijnlijk hun eigen doodvonnis, aldus hun eigen 'selectie' makend. Omdat ze door hun eerdere ervaringen wisten dat de Duitsers de joodse feestdagen uitkozen als dagen van verschrikking, marteling en dood, vreesden de zeventig ondertekenaars van de petitie dat zij waarschijnlijk het pesach-offer zouden worden, de paaslammeren van Bergen-Belsen.

 

Over enkele dagen was het al Pesach en het antwoord uit Berlijn was nog niet binnen. Toen hun wanhoop het grootst was, toen alle hoop verloren leek en het er alle schijn van had dat een bitter lot onvermijdelijk was, kwamen er twee lange S.S.-mannen met twee reusachtige honden bruusk de afdeling voor buitenlandse staatsburgers binnen. Ze ontboden de Rabbi van Bluzhov bij de kampcommandant. In die donkere dagen hield een ontbieding door een S.S.-officier duidelijk maar één ding in voor een jood: de dood. De rabbi scheidde van zijn vrienden en begon de Widdoej te reciteren, het gebed dat iemand voor zijn dood reciteert, terwijl hij in de richting van het bureau van de commandant liep.

 

Met zijn kampmuts in de hand, stond de rabbi voor de commandant en luisterde naar wat deze te zeggen had: 'Zoals altijd is Berlijn grootmoedig jegens de joden. Jullie kunnen je religieuze broden bakken.' De rabbi bleef staan, hij wachtte op het ver­schrikkelijke besluit dat op de verklaring van de commandant zou volgen, maar tot grote verbazing van de rabbi kwam dat helemaal niet.

In plaats daarvan riep de commandant enkele gevangenen binnen van een andere afdeling in het kamp, die al stonden te wachten bij de ingang van het bureau en gebood hun de rabbi te helpen met het bouwen van een kleine oven voor het bakken van matses in de afdeling voor buitenlandse staatsburgers. De rabbi bedankte de commandant en spoedde zich terug naar de barakken, terwijl hij maar niet kon geloven dat ze inderdaad toestemming hadden gekregen om matses te bakken. Het bouwen van de oven begon met koortsachtige haast, de chassidiërs waren bang, dat de kampcommandant elk moment van gedachten kon veranderen en hen zou doen ophouden. In de weinige dagen die restten voor Pesach, werden de matses gebakken van de schraal gerantsoeneerde bloem, matses die alleen in naam leken op de matses van voor de Tweede Wereldoorlog, die thuis werden gebakken. Maar de mensen werden aangegrepen door de vormeloze zwarte matses, vooral met het oog op de kinderen, opdat deze mochten beseffen en ontdekken dat een feestdag zelfs in de Vallei des Doods in acht wordt genomen. Het werd Pesach.

 

Er werd een Seder gehouden in één van de barakken. Drie op elkaar gestapelde houten britsen dienden als tafels en als de gebruikelijke zitplaatsen om te rusten. Er werden drie mooie, ongebroken matses op de tafel neergelegd. Een oud, gedeukt gebroken stuk aardewerk werd gebruikt als ceremoniële Sederschotel. Daarop lagen geen geroosterd schenkelbeen, geen ei geen charoset, geen traditionele groenten, alleen een gekookte aardappel, gekregen van een aardige oude Duitser die in de douches  werkzaam was.

Maar er was geen gebrek aan bittere kruiden; bitterheid was er in overvloed.

Het lijden van de joden werd in hun ogen weerspiegeld.

 

 

De Rabbi van Bluzhov zat aan het hoofd van de tafel. Hij werd omringd door een groep jonge kinderen en enkele volwassenen. De Rabbi begon uit het hoofd de Haggada te reciteren. Hij haalde de bedekking weg van de matses, tilde de ceremoniële schotel op en begon het verhaal van de Uittocht te vertellen.

Dit is het brood der ellende, dat onze voorouders in Egypte gegeten hebben. Al wie honger heeft, kome en ete mede; al wie er behoefte aan heeft, kome en viere Pesach met ons mede. Thans nog hier, het volgend jaar in Erets Jisraeel. Nu nog afhankelijk, het volgend jaar zelfstandige, vrije mensen!

De jongste van de kinderen stelde de Vier Vragen, terwijl zijn lieve kinderstem de traditionele melodie aanhief: ‘Waarom is deze avond zo geheel anders dan andere avonden? Andere avonden eten we naar believen brood of matses, vanavond enkel matses.' Het was donker in de barakken. De zilverkleurige, bleke gloed van de maan werd weerspiegeld op de bleke gezichten. Het was alsof de tranen die stilletjes langs hun wangen stroomden, naar de legendarische engel met de grote kruik voor tranen toevloeiden, die, als hij tot de rand gevuld is, het einde van het menselijk lijden zou aangeven.

Zoals gebruikelijk is, begon de rabbi de betekenis van Pesach te verklaren ten antwoord op de Vier Vragen. Maar op die Sederavond in Bergen-Belsen namen de oude vragen van de Haggada een uitzonderlijke betekenis aan.

 

'Avond ’ zei de rabbi, 'betekent ballingschap, duisternis, lijden. Ochtend betekent licht, hoop, verlossing.

 

Waarom is deze avond zo geheel anders dan andere avonden? Waarom is dit lijden, de holocaust, zo geheel anders dan al het vroegere lijden van het joodse volk?' Niemand deed een poging te antwoorden op de vragen van de rabbi. Rabbi Israël Spira vervolgde. 'Andere avonden eten we naar believen brood of matses, maar vanavond enkel matses. Het brood is gezuurd, het is gerezen. Een matse is ongezuurd en is geheel plat. Gedurende al onze vroegere perioden van pijn, gedurende al onze vroegere avonden in ballingschap, hadden wij joden brood en matses. Wij hadden momenten van brood, van creativiteit en licht, en momenten van matses, van lijden en wanhoop. Maar vanavond, de avond van de holocaust, ondergaan wij ons hevigste lijden. We hebben de diepten van de afgrond, het dieptepunt van vernedering bereikt. Vanavond hebben we alleen matses, we hebben geen momenten van verlichting, geen enkel moment van onderbreking voor onze vernederde geest... Maar wanhoopt niet, mijn jonge vrienden.'

 

De rabbi vervolgde met een krachtige stem, die vervuld was van vertrouwen. 'Want dit is ook het begin van onze verlossing. Wij zijn slaven die Farao in Egypte hebben gediend. Slaven in het Hebreeuws zijn avadim; de Hebreeuwse letters van het woord avadim vormen een acroniem voor de Hebreeuwse woordgroep: David, de zoon van Jesse, uw dienaar, uw Messias. Aldus vinden wij zelfs in onze staat van slavernij tekenen van onze uiteindelijke vrijheid door de komst van de Messias. Wij die getuigen zijn van de donkerste nacht in de geschiedenis, van het dieptepunt in de beschaving, zullen ook getuigen zijn van het kostelijk licht van de verlossing, want voor het kostelijk licht zal er een lange nacht zijn, zoals door onze Profeten is voorzegd. "En het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen" en "Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen." Het was tot ons, mijn lieve kinderen, dat onze profeten hebben gesproken, tot ons die in de schaduw des doods verblijven, tot ons die zullen leven om getuigen te zijn van het kostelijk licht van de verlossing.'

De Seder kwam ten einde. Ergens boven hen werd de zilverachtige gloed van de maan getemperd door donkere wolken. De Rabbi van Bluzhov kuste elk kind op het voorhoofd en stelde hen gerust dat de donkerste nacht van de mensheid zou worden gevolgd door de helderste van alle dagen.

 

Toen de kinderen naar hun barakken terugkeerden - slaven van een moderne farao in een woestijn van de mensheid - waren ze er zeker van, dat de geluiden van de voetstappen van de Messias weerklonken in de geluiden van hun eigen stappen op de met bloed doordrenkte aarde van Bergen-Belsen.

 

Bron: uit het boek "Chassidische vertellingen over de holocaust"

Uitgeverij BZZTÔH

Isbn 90 6291 408 X