Terug

 

 

 

Wie we zijn
Parasjats

 

                                                          

Home

                        

Terug
Links & Eye-openers
Presentaties
Kosjere Gerechten
Bijbel Online
Messiaans het levend water

 

kwaadsprekerij, vloeken en roddelen

De wereld is gevuld van G’ds heerlijkheid’ (Jesaja 6:3). De grote zegen die religie biedt, is de constante oefening de eigen gedachten en daarmee de eigen houding zodanig in te richten, dat we dit ‘goede’ werkelijk kunnen ervaren. Alleen een houding van dankbaarheid jegens G’d zal dit bewerkstelligen, want "U opent Uw hand en stelt al wat leeft tevreden" (Psalm 145). Alleen als wij onszelf dankbaar opstellen jegens G’d kunnen we begrijpen, dat alles wat we hebben en bereiken, er voor ons is om er richting G’d en anderen goede daden mee te verrichten. Wij worden zelf gelukkig(er) als wij zo met onze zegeningen omgaan. Daarom wordt Psalm 145 drie maal daags gezegd.

Hoe kunnen we werken aan dit geluk? Door een zodanige houding jegens onszelf, G’d, onze naasten en de wereld in te nemen, dat we hierin rust en vrede vinden. Dit hebben onze Wijzen ingezien, door het ons op deze wijze voor te schrijven en het onze kinderen te leren om direct bij het ontwaken ‘mode ani’ – ik dank U - te zeggen. Deze eerste woorden, voorafgaande aan welk gebed dan ook, is het eenvoudigweg danken voor het leven zelf, voor het terugkrijgen van de ziel na een nacht lang weggeweest te zijn. Het is het begin van de nieuwe dag, en het begin van de zelfverantwoordelijkheid. Dit geeft ons dagelijks de juiste koers.

Chafeets Chajiem

Een van onze grote geleerden is Rabbijn Israël Meïr Hacohen Kagan (1833-1933). Grote Rabbijnen worden meestal genoemd naar hun belangrijkste of hun eerste hoofdwerk. In het geval van Rabbi Israël Meïr is dit zijn boek Chafeets Chajiem. De Chafeets Chajiem noemde zijn eerste boek zo, omdat hij hierin de voorschriften van kwaadspreken uiteenzette. Hij heeft de rest van zijn leven geijverd het kwaad van het kwaadspreken tegen te gaan. De frase ‘Chafeets Chajiem’ zelf komt uit de pasoek (vers) van Psalm 34:14-15: "Wie is de man die graag wil leven, vele dagen begeert om geluk te zien? Behoed je tong voor kwaad, je lippen voor het spreken van bedrog. Mijd het kwade en doe het goede, zoek de vrede en streef er naar."

Wie werkelijk verlangt naar het leven (Chafeets Chajiem), om vele dagen van geluk te zien doet er goed aan in ieder geval zijn tong voor kwaadspreken te behoeden. Het kwade staat gelijk aan het plegen van bedrog. Het goede na te streven gaat samen met het in toom houden van de tong. Het zoeken van vrede kan slechts in een omgeving, waarin deze vorm van stilte de overhand heeft. Vrede moet gezocht worden en actief worden bewerkstelligd. Aangezien alleen vrede ons geluk brengt, moeten wij, willen we werkelijk gelukkig zijn, ons van kwaadspreken onthouden.

Essentie van kwaadsprekerij

Zonder het op te zoeken komen we maar al te gemakkelijk terecht in een omgeving waar gekletst wordt, waar het spreken over anderen belangrijker is dan het bij jezelf te rade gaan om een beter mens te worden. Wat is dat eigenlijk, roddel en kwaadspreken? Lesjon hara, oftewel een kwade tong, is volgens de joodse traditie een van de grootste zonden. Slecht over iemand denken, om vervolgens dit denken in woorden te uiten, is de basis van corruptie. Corruptie is de rot van een samenleving. En dat is precies wat kwaadspreken doet. Het maakt mensen kapot. Geen mens staat op zichzelf; uiteindelijk maakt het een gemeenschap kapot.

Niet alleen degene die het onderwerp van het kwaadspreken vormt wordt als object van het gesprek vernietigd; maar ook degene die kwaadspreekt en degene die het aanhoort. Zelfs slecht over iemand denken is al te veel: het bepaalt de houding waarmee men iemand anders tegemoet treedt. Omdat men niet graag alléén een bepaald beeld over een ander heeft, is het wel zo comfortabel medestanders te zoeken. De kwade gedachte over een ander zoekt dus contact en overeenstemming. Het begint makkelijk: met een grapje, een opmerking, een blik, een zucht. Voordat je het weet, wordt iemand geïsoleerd en is hij- of zijzelf en zijn of haar gezin en leven volledig geruïneerd. Hiermee is lesjon hara een onderdeel van de sinat chinam, de nodeloze haat, waarvan onze Wijzen zeggen dat dit de reden was van de verwoesting van de Tweede Tempel.

De werkvloer

Op de moderne werkvloer functioneert roddelen precies zoals op de apenrots. Het is een manier om verbanden te smeden, coalities aan te gaan, de eigen positie veilig te stellen, en het gaat zonder direct bloedvergieten. Er is een duidelijk gespreksonderwerp - een persoon - , gerelateerd aan handelen van deze persoon - een feit. Wie roddelt, kan het dus over concrete situaties hebben. Deze situatie kan belachelijk gemaakt worden, of de persoon kan belachelijk gemaakt worden. De dynamiek die tijdens zo een gesprek plaatsvindt, is de dynamiek van twee gespreksgenoten die beiden de ‘waarheid’ inzien van datgene wat ze bespreken. In deze ervaring van ‘waarheidsdeling’ vinden ze elkaars gelijke. Toch doen ze iets niet helemaal correct. Er wordt immers geroddeld. Dit geeft iets aparts aan de bespreking.

Tegelijkertijd wordt dit bijzondere door de gesprekspartners geoorloofd geacht juist vanwege de bijzondere, verachtelijke of lachwekkende wijze waarop het onderwerp of de situatie betrekking heeft. Het delen van het stiekeme - het roddelen - en het bespreken van het abnormale - de situatie of de persoon - versterken elkaar dus, waardoor de gesprekspartners zich dubbel gesterkt voelen. De sociale functie van roddelen is groot. Soms worden hele bedrijven geleid door roddel: management by gossip. Nog onlangs schreef een Nederlandse communicatiedeskundige een proefschrift over de functie van het roddelen op de werkvloer.

Politiek van de werkplek

De werkomgeving heeft tegenwoordig iedere andere vorm van gemeenschap ingehaald. De Tora leert ons dat een gemeenschap van waarden en normen te zijn. Deze waarden herhalen wij in onze gebeden, in onze leringen, in onze wekelijkse en jaarlijkse feestdagen, en proberen we door de dag heen tot uiting te brengen door middel van het concept van mitswa – het praktiseren en voorleven wat wij geloven. Practice what you preach moet ons Leitmotiv zijn. Het tegenwoordige motto lijkt echter niet meer te zijn ‘je bent wat je eet’, maar ‘je bent zoals je werkt’. De meeste werkomgevingen zijn echter niet ingericht volgens waarden. Het is de plek waar mensen carrière maken: de werkplek is een middel om zelf (maatschappelijk of financieel) beter te worden. De politiek op de werkplek wordt door roddels in stand gehouden.

Wetenschap

De waardevrije wetenschap bestudeert menselijk gedrag onverschillig, zoals een natuurfilm. Dan maakt het niet uit of je apen op de rots of werknemers op kantoor waarneemt. Dit soort ‘waardevrije’ wetenschap kan duidelijk maken wat het nut is van roddelen, binnen de kennelijk geaccepteerde manier van maatschappelijke omgang. Toch zijn ook de conclusies van dit soort rapporten niet mals. Hoewel het roddelen voor de roddelaars een duidelijke functie heeft, heeft het voor degenen die onderwerp van geroddel zijn, uitsluitende gevolgen. Het andere fenomeen op de werkvloer, het (collectief) pesten, bestaat ook voornamelijk uit geroddel. Overheidscampagnes kunnen het collectief pesten alleen voorkomen als er aan de algemene houding wordt gewerkt. Dit vraagt echter om een totale cultuuromslag. Dat betekent dat het merendeel van de kantoorbevolking bij zichzelf begint. Is men hiertoe bereid?

Leer en sticht vrede

Het woord voor Tora stamt af van de radix ‘hora’a’. Dit betekent leer. Onze Heilige Leer, waaronder ook onze Psalmen vallen, stelt dat wij, door te leren, de vrede bewerkstelligen. Er is geen groter genot dan het leren van Tora om der wille van Tora zelf. Iedere Sjabbat zeggen wij dat onze kinderen de bouwers (bonajig) van het volk zijn. Een bouwer van de toekomst. Dus geen vernietiger. Iets wat generaties duurt om op te bouwen, kan binnen de kortste tijd vernietigd worden. Zowel het bouwen als het vernietigen beginnen met een gedachte. Hierbij zoekt men het passende woord. Laat het woord dan ook passen.

Zegen en vloek

In de Tora hebben zegen en vloek drie betekenissen: het oproepen van goede of slechte invloeden, het inroepen van geluk of ongeluk en de persoon waarop dit geluk of ongeluk op kan rusten. Gezegend is in het Hebreeuws baroech en gevloekt is aroer. Hoewel de meeste mensen aannemen dat woorden in de Bijbel intrinsiek veel meer kracht hadden dan tegenwoordig is hier weinig bewijs voor te vinden in de Tenach. Wanneer een mens vloek of zegen uitspreekt, is G’d uiteindelijk de Bron die de woorden kan bekrachtigen. Zowel zegen als vloek zijn uiteindelijk, vanuit de mens bekeken, gebeden.

Wanneer G’d zegen of vloek uitspreekt over iemand is dat een decreet. Een zegen, als uiting van het goede, wordt meestal weergegeven door de termen beracha (zegen), sjalom (vrede) en tov (goed). De meest gebruikte termen voor vloek zijn kelala (minachting) en ra’a (slecht). Zegeningen bevatten de termen lang leven, gezondheid, veel kinderen, rijkdom, eer en overwinning. Vloeken bestaan uit ziekte, dood, onvruchtbaarheid, armoede, misoogst, hongersnood, ellende en schande. In Genesis 12:2 wordt Abraham, de eerste aartsvader, zelf gezien als een zegen (bron van zegen) en in Numeri 5:21 staat: "Moge G’d je een vloek maken".

Voorwaardelijke vloek

De meeste oorspronkelijke term voor vloek in Tora is `ala’. Meestal gaat het om zweren en in feite betekent zweren dat men een voorwaardelijke vloek uitspreekt over zichzelf. Ieder zweren bevat een voorwaardelijke zelfvervloeking. Het woord kelala heeft als bijbetekenis minachting. Kelala komt val de stam kal, hetgeen licht betekent. Men is in de ogen van de vloeker licht, waardeloos en geminacht. G’d vervloeken betekend niks anders dan een gebrek aan respect voor G’d. Vaak uit zich dit in ongehoorzaamheid aan G’d’s opdrachten of eisen. Een G’dvrezend mens echter heeft respect voor G’ddelijke waarden.

Gebeden

Zowel zegeningen als vloeken waren eigenlijk gebeden. Vandaar dat er veel voorbeelden van voorkomen in Tenach. Men groet altijd met iets positiefs. Daarom worden groeten gezien als een uiting van goedwillendheid waarvoor de term beracha (zegen) toepasselijk is. Wanneer de aardse mogelijkheden zijn uitgeput of onvoldoende aanwezig waren om het gewenste effect te bereiken, beroept men zich op de Allerhoogste. Vandaar dat men zweert of onder ede verklaart in de rechtbank, bij plechtige inwijdingsrituelen of in officiële documenten. Bij analyse van de vloeken in Deuteronomium 27:15-26 wordt de functie van vloeken duidelijk. Al de beschreven overtredingen en inbreuken op het verbond met G’d zijn zodanig dat die niet met de menselijke hand te straffen zijn. De aardse rechter schiet tekort. Vandaar dat Hemelse hulp wordt ingeroepen.

Effect van zegen of vloek

In de Talmoed wordt veel waarde gehecht aan het effect van zegen of vloek (vgl. B.T. Berachot 9:5). Onder omstandigheden werd verordonneerd dat men G’ds Naam noemt wanneer men elkaar groet of tegenkomt, zoals Boaz deed (Ruth 2:4). Zegeningen werden uitgesproken bij besnijdenissen (zie Genesis 48:20) en huwelijken (zie Genesis 24:60). Bij afscheid nemen (vgl. B.T. Mo’eed Katan 29a) wordt aangeraden dat men "Ga in vrede" zegt (Exodus 4:18). In de Talmoed (B.T. Megilla 15a) stellen onze Wijzen dat men een zegen of vloek van een eenvoudig man toch niet licht mag nemen. Wanner een niet-jood ons zegent moeten wij ameen zeggen (T.J. Berachot 8:9).

De zegen van oudere en wijze mensen wordt bijzonder hoog aangeslagen. Men gaat speciaal zegeningen vragen bij grote Chagamiem (Wijzen). Wanneer men tsadikiem (heiligen) vermeldt, moet men hen zegenen door iets goeds over hen te zeggen (Genesis Rabba 49:1). Avraham zegende iedereen. Hij werd daarom ook constant gezegend door G’d (Genesis Rabba 59:5). De kracht om anderen te zegenen werd door Avraham aan Jitschak gegeven (Genesis Rabba 61:6). Een zegen zonder vrede werd als onvolledig beschouwd (Numeri Rabba 11:7).

Vele verboden

Aan de andere kant is de Talmoed uiteraard erg negatief over vloeken, afgezien van het eventuele negatieve, bovennatuurlijke effect van een vloek. In de Tora staan een aantal verboden tegen vloeken. Vloeken is minimaal ijdel gebruik van de Naam van het Opperwezen. "Gij zult G’ds Naam niet ijdel gebruiken" (Exodus 20:7) en "Gij zult niet vals zweren bij Mijn Naam" (Leviticus 19:12). Volgens Rabbi Mosje ben Nachman (1194-1270, Spanje) is dit derde verbod uit de Tien Geboden een vervolg op de eerste twee. Misbruik van G’ds Naam is Majesteitsschennis in optima forma en raakt de essentie van onze relatie met G’d. Volgens Rabbi Aharon Halevi (14e eeuw, Barcelona) is de mens vergankelijk. Het G’ddelijke is eeuwig. G’ds Naam gebruiken in een eed is het eeuwige aanroepen en inroepen. Bij een gelofte bij G’ds Naam geeft men aan, dat niets op aarde hem kan weerhouden van zijn belofte. Omdat de mens zijn toekomst niet in eigen hand heeft en nooit weet of hij het volgende moment nog bij machte is zijn gelofte uit te voeren, heet dit zweren een ijdel gebruik van G’ds Naam.

Tegenwoordig is zweren – zelfs in de door de Tora voorgeschreven gevallen – in Rabbinale rechtbanken geen gebruik meer omdat men zelfs voor onbewust misbruik van G’ds Naam vreest. De mens kan iets vergeten zijn of – in onschuld – een volkomen vertekend beeld van de realiteit hebben. Rabbi Sjelomo Luntshits (16e – 17e eeuw, Praag) meent, dat men door misbruik van G’ds Naam het evenwicht in de natuur verstoort. Ieder onderdeel van de schepping heeft iets G’ddelijks in zich. Wanneer men G’ds Naam ijdel gebruikt schudt men als het ware aan de stronk van de boom waardoor alle takken en vruchten mee schudden. Niettemin zijn deze effecten niet duidelijk zichtbaar. Vandaar, dat Rabbi Avraham ibn Ezra (1092-1167, Spanje) opmerkt, dat de meeste mensen misbruik van G’ds Naam minder ernstig vinden dan moord, overspel of diefstal.

Toch is misbruik van G’ds Naam een zwaarder en ernstiger misdrijf. Moord, overspel en diefstal zijn geen gewoonte-delicten. Men moet wachten op een goede gelegenheid om deze misdaden uit te voeren en overtreders worden doorgaans streng gestraft. Misdadigers in deze sferen genieten ook nog voordeel – voorzover misdaad loont – van hun overtredingen. Misbruik van G’ds Naam is in die zin een ernstige degradatie. Men zondigt zonder zichtbaar voordeel en vervalt makkelijker tot zonde omdat niemand het hoeft te merken.

Ouders vloeken

Men mag G’d niet vloeken en ook de ouders niet (Exodus 21:17, Leviticus 20:9). Opvallend is dat in het Talmoedisch strafrecht het vloeken van ouders zwaarder bestraft wordt dan het vloeken van G’d. Rabbi Mosje ben Nachman (1194-1270, Spanje) verklaart hierbij, dat het vloeken van ouders een tweeledige zonde is: men vloekt de ouders en gebruikt de Naam G’ds tevens ijdel. Da’at Zekeniem (12e eeuw) legt hierbij verder uit, dat G’d partner is met de ouders bij het ontstaan van een kind. Het vloeken van de ouders omvat dan ook G’dslastering.

Slaan van ouders is qua bestraffing lichter omdat hierbij het G’ddelijk element ten ene male ontbreekt. G’d heeft geen lichaam en is niet vatbaar voor lichamelijke aanvallen.

Rechters en leiders

De Tora verbiedt verder het vloeken van rechters en leiders van het volk, zoals koningen en de hoofden van het Sanhedrien (Exodus 22:27). Wanneer men in een rechtszaak in het ongelijk wordt gesteld, zal men makkelijk vervallen tot het vloeken van de rechtsprekende instantie. Rabbi Ovadja Sforno ( 1475-1550) acht dit verwerpelijk maar wel natuurlijk: het is immers makkelijker de rechters te vervloeken dan zelf schuld te erkennen. Rabbi Mosje ben Nachman legt hierbij uit, dat het aardse gerecht de G’ddelijke Wet uitlegt en toepast. Als zodanig zijn zij een verlengstuk van de Hemelse rechtspraak en verdienen zij respect.

Rechters worden daarom in de Tora nog wel eens Elokiem genoemd, een term die wij ook voor het Opperwezen gebruiken. Gebrek aan respect voor rechters is uiteindelijk minachting voor het door G’d opgedragen rechtssysteem. Rabbi Menachem Recanati (13e eeuw, Italië) gaat hierop door met zijn stelling, dat de rechters door het gevloek van de partijen gedesillusioneerd zouden kunnen raken en hun baan zouden opgeven, waardoor de rechtsgang en –spraak bemoeilijkt zouden kunnen worden ten detrimente van de hele gemeenschap.

Maimondes (1135-1204, Egypte) en Rabbi Levi ben Gersjom (1288-1344, Frankrijk) benadrukken de negatieve, psychologische kanten van het vloeken. G’d wil, dat de mens zich – ook op het verbale vlak – leert beheersen.

Degradatie

Vloeken is een degradatie van de mens. Men wordt niet geacht zijn frustraties en woede op anderen te bekoelen, ook al is het slechts met woorden. De mens staat boven het dier en dient zich conform te gedragen. Door zijn intellectueel overwicht misbruikt hij deze G’ddelijke gave als hij zijn Schepper vervloekt. Als hij in opstand komt tegen het Opperwezen zinkt hij lager dan een `grassprietje’.

Doven mogen ook niet vervloekt worden (Leviticus 19:14). Dit laatste verbod werd uitgebreid tot allen die arm, gehandicapt of afwezig waren (B.T. Sanhedrien 66a). Men mag zichzelf ook niet vervloeken. Het vervloeken van schoonouders werd gezien als een grond voor echtscheiding zonder betaling van de ketoeba (het huwelijkscontract; vgl. B.T. Ketoevot 72a-b). Vloeken is altijd verwerpelijk behalve wanneer het gaat over mensen die afschuwelijke dingen doen (B.T. Menachot 64b; Sanhedrien 97b).

Bezint eer gij begint

Vloeken wordt in het algemeen ernstig afgeraden: "Wees liever van degenen die vervloekt worden dan van degenen die vloeken" (B.T. Sanhedrien 49a). Drie keer per dag zeggen wij aan het einde van het hoofdgebed: "G’d behoed mijn tong voor kwaadspreken, mijn lippen voor het spreken van bedrog. Laat mij stil zijn tegenover allen die mij vloeken, laat mij als stof zijn voor wat van dien aard ook".

De vloeken uit de Tora, waarmee het joodse volk bij ongehoorzaamheid bedreigd wordt, zoals verwoord in Leviticus 26:14-43 en Deuteronomium 28:15-68, ook wel de tochecha genoemd, worden zacht voorgelezen uit de Tora. Mensen wilden liever niet opgeroepen worden voor deze Tora-passages bij de openbare voorlezingen. Daarom wordt in sommige gemeenten een vrijwilliger opgeroepen. Sommige vrome Rabbijnen lieten zich vrijwillig oproepen voor de lezing van de tochecha om andere mensen niet beschaamd te zetten. Ook een onterechte vloek door een groot geleerde treft altijd doel (B.T. Makkot 11a) maar werkt als een boemerang terug naar degene die hem uitspreekt (B.T. Sanhedrien 49a). De moraal van het verhaal luidt:"Houdt u tong weg van het kwade – daarmee bespaart u zichzelf veel ellende".

Kwaadspreken en Achterklappen

1 Wat verbied het negende gebod? Exodus 20: 16, Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

2 Welke raad gaf Johannes de Doper aan de soldaten, die hem om raad vroegen over de weg ten leven? Lukas 3: 14, Toen vroegen hem ook krijgslieden en zeiden: Wat moeten wij doen? En  hij zeide tot hen: Doet niemand geweld noch onrecht, en vergenoegt u  met uw soldij.

3 Wat is een toets van een volmaakt mens? Jakobus 3: 2, Want wij struikelen allen in vele. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, machtig om ook het gehele lichaam in den toom te houden.

4 Hoe leerde de Messias de grote betekenis kennen van voorzichtig te zijn in hetgeen wij zeggen? Matheus 12: 36-37, Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken  hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels.

5 Aan wie zijn al onze woorden bekend? Psalm 139: 4, Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, Heere! Gij weet het alles.

6 Waar zijn iemands woorden een teken van? Matheus 12: 34, Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.

7 Welk gedrag wordt door de schrift veroordeeld? Leviticus 19: 16, Gij zult niet wandelen als een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE

8 Waarmede worden de woorden  van een achterklapper vergeleken? Spreuken 26: 22, De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die  dalen in het binnenste des buiks.

9 Wat is het gevolg ervan? Spreuken 17: 9, Die de overtreding toedekt, zoekt liefde; maar die de zaak weder ophaalt, scheidt den voornaamsten vriend.

10 Wat zou het gevolg zijn, wanneer er geen oorblazers waren? Spreuken 26: 20, Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild.

11 Wat vreesde Paulus in de kerk van Korinthe te vinden? 2 Korinthe 12: 20, Want ik vrees, dat als ik gekomen zal zijn, ik u niet enigszins zal vinden zodanigen als ik wil, en dat ik van u zal gevonden worden zodanig als gij niet wilt; dat er niet enigszins zijn twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblazingen, opgeblazenheden, beroerten;

12 Welke gevolgen hebben achterklap en dergelijke slechte dingen? Galaten 5: 14-15, Want de gehele wet wordt in een woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben, gelijk uzelven. Maar indien gij elkander bijt en vereet, ziet toe, dat gij van elkander niet verteerd wordt.

13 Hoe kan een achterklappende tong bestraft worden? Spreuken 25: 23, De noordenwind verdrijft den regen, en een vergramd aangezicht de verborgen tong.

14 Aan wie wordt de belofte gegeven, dat hij zal verkeren in de tent des Heren, en zal wonen op de berg Zijner heiligheid? Psalm 15:1-3, Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste;

15 Welke waarschuwing wordt er gegeven over het aannemen van een beschuldiging tegen een ouderling? 1Timotheus 5: 19, Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, anders dan onder twee of drie getuigen.

16 Kan een mens, die niet uit genade wedergeboren is, zijn tong beheersen? Jakobus 3: 7-8,  Want alle natuur, beide der wilde dieren en der vogelen, beide der kruipende en der zeedieren, wordt getemd en is getemd geweest van de menselijke natuur. Maar de tong kan geen mens temmen; zij is een onbedwingelijk kwaad, vol van dodelijk venijn

17 Waar moeten wij dus om bidden, opdat wij bewaard mogen worden van een verkeerd gebruik te maken van ons spraakvermogen? Psalm 141: 3, HEERE! zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur mijner lippen.

18 Welke belofte deed David aangaande overtredingen van de tong? Psalm 39: 1, Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. Ik  zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik  zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover  mij is.

19 Wat is een zeker geneesmiddel tegen kwaadspreken? Matheus 22: 39, En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven.

Matheus 7: 12, Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten.

Titus 3: 2, geen lastertaal uiten, niet twisten, vriendelijk zijn en alle zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen.

Jakobus 4: 11, Spreekt geen kwaad van elkander, broeders. Wie van zijn broeder kwaad spreekt of hem oordeelt, spreekt kwaad van de wet en oordeelt haar; en indien gij de wet oordeelt, zijt gij geen dader, doch een rechter der wet.

20 Wat brengt leven of dood voort ? Spreuk 18:21, Dood en leven zijn in de macht der tong, wie aan haar toegeeft, zal haar vrucht eten.

Jak.3:5, Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand steekt.

 

 

 

Boeken